Dode Hond

Dode Hond

De nagelnieuwe, licht gebeitste picknickbank was bezet. Er zat een oudere man met lang haar en een ruige baard. Hij droeg stevige wandelschoenen en een groene parka. De jas leek wat overdreven, omdat het redelijk weer was.
Daphne en haar man, Krijn, besloten om er bij te gaan zitten. Krijn pakte de lijn van Mos, de jonge Welsh terriër die enthousiast voor hem uit liep tot hij niet verder kon, tegengehouden door de lengte van zijn riem.

Daphne zei: ‘Goedemorgen, vindt u het goed als we er bij komen zitten?’
De man zei: ‘Morgen’ en maakte een zwaaiend gebaar met zijn arm, waaruit ze begrepen dat hij het prima vond.
Daphne zette twee groene, hardplastic bekers neer en pakte de glimmende thermoskan met koffie. Ze schonk in, deed in haar beker een schepje suiker en een klein beetje halfvolle koffiemelk. Krijn dronk zijn koffie zwart.
Daphne keek naar Krijn en trok haar wenkbrauwen op. Hij begreep haar wenk en vroeg de man, of hij koffie wilde.
‘Alstublieft’, zei de man. Krijn stond op, gaf de man een hand en stelde zichzelf en zijn vrouw voor.
‘Gerard Visser’, zei de man, terwijl hij Krijn’s hand iets te lang vasthield.
‘Kampeert u hier ook?’, vroeg Daphne, terwijl Krijn nog een beker uit de camper haalde.
‘Nee, ik wandelde hier langs en wilde even pauzeren. Dit is een prachtige camping.’
‘Het is een natuurcamping van Staatsbosbeheer. Die zijn altijd rustig, niet groot en midden in de natuur’, zei Daphne. ‘Wij komen hier graag. Het is een van de weinige natuurcampings waar je met een camper mag staan.’ Ze pakte de knalrode beker aan van Krijn, schonk koffie in en vroeg Gerard wat hij er in wilde.
‘Alleen een beetje melk graag’, zei Gerard. Hij sloeg de door Daphne aangeboden boterkoek af.

Mos begon te grommen toen Gerard zijn hand naar hem uitstak. Gerard trok zijn hand terug en probeerde de terriër met zijn stem te lokken, maar de normaal gesproken nieuwsgierige, bruin-zwart gevlekte terriër gromde nog harder. Krijn riep Mos, maar die kwam niet, zelfs niet toen Krijn hem nog een paar keer indringend riep. Hij stond op, pakte de lijn van de hond en trok de tegenstribbelende hond mee tot achter zijn stoel. Hij kortte de lijn in en bond het uiteinde vast aan zijn stoel. Mos legde zich mokkend neer, maar hield onder de stoel door zijn blik gericht op Gerard.
Gerard zei, dat hij het niet erg vond. “Ik denk dat hij moet wennen.” Krijn zei dat Mos moest leren dat niet te doen, omdat hij het anders bij iedereen deed.
‘Mijn hond is dood’, zei Gerard licht geëmotioneerd.
‘Wat erg’, zei Daphne. ‘Is het pas geleden gebeurd?’
‘Nog niet zo lang geleden’, was het antwoord.
‘Ik kan me voorstellen dat u daar verdrietig over bent’, zei Daphne.
‘Twaalf jaar lang mijn enige en beste kameraad’, zei Gerard, ‘maar het leven is nu eenmaal eindig.’ Daphne vroeg zich af wat Gerard met enige bedoelde, maar durfde niet verder te vragen, bang om hem te kwetsen, of te beledigen.
Krijn vroeg: ‘Neemt u een nieuwe hond?’
‘Nee, ik heb mijn dode hond en dat is genoeg’, was het merkwaardige antwoord van Gerard. Daphne voelde sympathie voor deze schijnbaar eenzame man die zijn hond miste.

Ze raakten verder in gesprek, eerst nog even over honden en daarna over werk. Na een luisterend oor voor de onregelmatige en zeer intensieve werkzaamheden van Daphne als assistente op de afdeling cardiologie en Krijn’s uiteenzetting over zijn onmisbare werkzaamheden voor de gemeente Utrecht, vertelde Gerard dat hij docent geschiedenis was geweest in Brabant. Dankzij zorgvuldig sparen en een kleine erfenis hoefde hij niet meer te werken en dat vond hij gezien zijn leeftijd prima. Hij was negenenvijftig en was op verschillende manieren actief als vrijwilliger. Voor fanatieke wandelaars zette hij wandelingen uit, zoals vandaag een wandeling van eenentwintig kilometer, nagenoeg geheel door natuurgebieden. Daphne was blij dat Gerard toch contacten had en betrokken was bij maatschappelijk nuttige dingen. Het stelde haar gerust.

Na nog een kop koffie te hebben ingeschonken, zei Krijn dat hij en Daphne actief waren voor een tweetal kleine natuurclubs in hun omgeving. Clubs die zich met name bezig hielden met natuurontwikkeling en natuurbehoud op het platteland.
Gerard knikte en en zei: ‘Dat heb ik eerst in Brabant gedaan en nu ben ik actief voor een vereniging in de omgeving van Blaricum, waar ik sinds twee jaar woon. Prachtig werk’, zei hij. ‘Veel buiten in alle jaargetijden en je komt altijd thuis met een tevreden gevoel. Waar komen jullie vandaan?’
‘Wij wonen in Hoevelaken’, zei Daphne.
‘Grappig, mijn broer woont sinds twee jaar in Hoevelaken en een studievriend al meer dan dertig jaar’, zei Gerard. ‘In welke straat wonen jullie?’ Daphne zei dat ze in de Rozenstraat woonden.
‘Ongelofelijk’, zei Gerard. ‘Daar woont mijn vriend ook.’
‘Wij wonen op nummer vier. Op welk nummer woont jouw vriend?’, vroeg Daphne.
‘Dat weet ik niet uit mijn hoofd, maar het is aan het eind van de Rozenstraat.’
‘Wat een toeval’, zei Krijn.
‘Dat kun je wel zeggen’, zei Gerard. ‘Om terug te komen op natuurbehoud, wat doen jullie precies voor die clubs?’
‘De financiën en samen met Daphne ben ik actief in het bosbeheer. Buiten de vakanties zijn we bijna alle weekenden actief.’
‘Ik werk mee in het bosbeheer en het beheer van watergebieden, vooral de ondiepe stukken water’, zei Gerard. ‘Er komt veel kijken bij dat waterbeheer, daarom werken we samen met specialisten voor waterbeheer van Rijkswaterstaat. Helaas moeten we steeds vaker plastic en andere rotzooi uit het water vissen, zelfs in beschermde natuurgebieden.’ Daphne hoorde het hoofdschuddend aan en gaf haar ongezouten, harde mening over mensen die hun rotzooi achterlieten in de natuur.

Na een derde kop koffie zei Gerard dat hij weer verder ging. Toen hij opstond, begon Mos weer te grommen, maar hij bleef liggen. Gerard gaf Daphne en Krijn een hand, bedankte ze voor de koffie en de gezelligheid en pakte zijn GPS en een kaart waar hij even op stond te kijken. Daarna zette hij zijn GPS aan, draaide zich nog een keer om en zwaaide, voordat hij linksaf sloeg en uit het zicht verdween. Daphne en Krijn ruimden op en fietsten even later naar het dorp om boodschappen te doen.

Drie weken later kwamen Daphne en Krijn thuis. Ze stapten uit de camper en zagen direct dat er iets mis was. De gordijnen waren weg en het huis leek leeg. Eenmaal binnen keken ze verbijsterd naar hun nagenoeg lege woonkamer en keuken. Krijn rende naar boven, waar het al net zo leeg was als beneden. Hartgrondig vloekend kwam hij de trap weer af en keek naar zijn ontredderde, huilende vrouw. Hij zuchtte eens diep, herpakte zich en belde de politie, terwijl Daphne met tranen in haar ogen naar de buren liep. De geschokte buren wisten van niets, omdat ze in Frankrijk waren de afgelopen weken. Niemand van de buren had iets gezien, of gehoord.
De politie deed sporenonderzoek, maar kwam al snel tot de conclusie dat er niets te vinden was. Buurtonderzoek leverde niets op, behalve iemand een stuk verderop in de straat die zei dat er op een ochtend een verhuisauto had gestaan. De vrouw wist niet meer welke ochtend het was geweest en van welk verhuisbedrijf de wagen was.
Daphne zei tegen Krijn: “We hadden beter naar Mos moeten luisteren, want die vertrouwde het niet.” Krijn knikte. Mos had nog nooit gegromd, maar die keer wel. Ze vertelden de politie over hun ontmoeting met Gerard Visser.

Op het moment dat Daphne en Krijn thuis kwamen, voer op drie kilometer van hun woning een zeilboot onder de Stichtse Brug door. De schipper was Gerard. Hij was in het aangename gezelschap van een mooie, jonge, platinablonde vrouw, die hij vorige week had ontmoet. Ze legden aan bij het kleine eilandje een kilometer voorbij de brug in het Eemmeer. Gerards vakantie begon nu pas echt, na een bezoek aan honderdtwintig campings deze zomer. Gerard, die niet in Blaricum woonde, tweeënveertig jaar was, kort haar had, geen baard droeg en geen Gerard heette, stapte aan wal, stak zijn hand uit om zijn vriendin van boord te helpen en zei tegen haar: ‘Welkom op De Dode Hond.’

 

dode_hond_earth
Eilandje: Dode Hond

 

meander

3 gedachten over “Dode Hond

Geef een reactie