Schier genoeg

Schier genoeg

Froukje deed de deur dicht, draaide de sleutel twee keer om, pakte haar blauwe rolkoffer en liep naar de auto. Nadat ze de rolkoffer in de achterbak had gelegd en de rugzak op de achterbank, startte ze de auto. Ze zag dat er nog genoeg benzine in de tank zat en reed met een gerust hart weg.
Het was negentien september, de dag waarop ze jaarlijks met Sjoerd op Schiermonnikoog verbleef, omdat het de datum was waarop ze elkaar hadden ontmoet. Het was tevens de dag waarop Sjoerd twee jaar geleden was overleden na een kort ziekbed van twee weken. Froukje was sindsdien niet meer op Schier geweest, maar vandaag en morgen wilde ze op hun eiland zijn. Een eiland dat ze zich eigen hadden gemaakt. Sjoerd en Froukje hadden er gekampeerd in de zomer en huisjes gehuurd in het najaar. Op Schiermonnikoog hadden ze genoten van de vrijheid, de natuur en van elkaar. “Daar ligt ons schiere Schier”, zei Sjoerd altijd als ze het eiland vanaf de veerboot zagen liggen.

Na lang in haar verdriet te hebben geleefd, besefte Froukje enkele weken geleden dat ze verder moest en dat ze verder wilde. Terwijl ze in de vroege morgen van Lemmer naar Lauwersoog reed, overdacht ze het gemis en de ontelbare, vaak onvoorstelbaar mooie herinneringen. Haar ogen werden vochtig en ze twijfelde heel even of ze het wel aankon. Ze vermande zich en wist dat Sjoerd wilde dat ze dit deed. Hij had het haar gezegd in de spaarzame momenten die hen overbleven tijdens die twee alles overrompelende, verdrietige weken.

Al meer dan twintig jaar werkte Froukje als docent geschiedenis op een school in Emmeloord. Daarvoor had ze geschiedenis en kunstgeschiedenis gestudeerd en een aantal jaren een galerie gehad met een atelier, waar ze wekelijks workshops en schilderlessen gaf. Ze was altijd blijven schilderen, maar wilde toen ze zwanger werd een vaste baan en verlegde haar aandacht naar haar gezin. Ze werkten beiden drie dagen en waren twee dagen thuis voor de jongens. Op dinsdag kwam Froukjes moeder, die in Sondel woonde.

Froukje was vierenvijftig, had roestbruin, oranjerood haar en heldere, groengrijze ogen. Ze had sproetjes, veel sproetjes, niet alleen op haar gezicht, maar overal. De sproeten versterkten de vrolijkheid die ze uitstraalde. Toen ze Sjoerd verloor kregen die vrolijkheid en bijbehorende blik een knauw, maar binnen een jaar had ze zich hersteld en was ze in ieder geval voor de buitenwereld dezelfde Froukje als altijd. Froukje een meter tweeëntachtig, net als Sjoerd. Ze hadden altijd veel gesport en ze was daar niet mee opgehouden. Hardlopen, fietsen, roeien en skiën waren de sportieve passies die ze met Sjoerd had gedeeld. In het begin had het sporten haar geholpen om het verdriet te verdringen tot acceptatie het overnam en ze het sporten ervoer als de voortzetting van haar leven, van hun leven.

Sjoerd en Froukje hadden twee zoons. Derk, hun jongste zoon, woonde in Maastricht en had een leuke vriend. Hij studeerde internationale betrekkingen en zijn vriend liep stage op een bekend advocatenkantoor. Derk was vernoemd naar zijn Groningse opa en Wytze, zijn oudere broer, naar zijn Friese pake. Wytze was achtentwintig en woonde al vier jaar in Nieuw-Zeeland, waar hij na zijn studie werktuigbouwkunde een jaartje zou gaan werken, maar hij had er zijn vrouw had ontmoet en binnen een jaar waren ze getrouwd. Acht maanden later werd een tweeling geboren. De derde was op komst. Als ze met elkaar belden via Skype, werd ze door de Engelstalig opgevoede tweeling van bijna drie jaar aangesproken met Beppe.
Froukje was een keer met Sjoerd naar Nieuw-Zeeland geweest. De tweeling was toen op komst. Vorig jaar was ze weer gegaan. Er waren momenten dat ze had overwogen er te blijven, maar haar werk, Derk, haar zussen, vrienden en vriendinnen maakten dat onmogelijk had ze vastgesteld. Volgend jaar zouden Wytze en Anna met de kinderen een maand naar Nederland komen. Ze keek er naar uit.

Na een rustige rit in de vroege ochtend, had ze alle tijd om de auto in de parkeergarage bij de haven van Lauwersoog te zetten. Een kaartje voor de boot had ze al.
De overtocht verliep vlot en rustig. Het was niet druk op de eerste boot, ondanks het mooie weer. De volgende boot zou overvol zijn, wist ze. Ze was buiten op het dek gaan zitten. Het was nog schemerig. De zon zou pas opkomen als ze op Schiermonnikoog aankwamen. Froukje had nog nooit alleen op de boot naar Schiermonnikoog gezeten. Ze keek hoe het eiland steeds meer kleur kreeg toen ze dichterbij kwamen.

genoeg

Op de steiger nam ze de bus. Een kwartiertje later stapte ze uit bij Noderstraun, waar ze rond de negentiende september altijd verbleven. Bij de receptie werd ze verwelkomd door Louise die er al jaren werkte. Louise verliet de receptie en condoleerde Froukje, waarna ze haar omhelsde. Louise zei: “Heel goed dat u weer gekomen bent mevrouw Peeters, want dit is volgens mij een belangrijke plek voor u.”
“Dankjewel, Louise,” zei Froukje, “dit is zeker een belangrijke plek voor ons, maar dat geldt eigenlijk voor het hele eiland.”
Louise gaf Froukje de sleutel van haar appartement. Hetzelfde appartement als altijd. Froukje glimlachte, pakte haar tas en nam de trap naar boven. Het appartement op de bovenste verdieping had uitzicht over de duinen met daarachter het strand en en de Noordzee. Ze zette haar tas op het bed en opende de deur naar het balkon waar ze een tijdje stond te kijken voordat ze weer naar binnen liep. Froukje zette thee, liep met de thee terug naar het balkon en ging in een rotan stoeltje op het balkon zitten. Ze verdween in herinneringen en liet ongemerkt de thee koud worden. Ruim een uur later stond ze weer op en dronk na enig fronsen met een glimlach de koude thee op. Ze ging naar binnen, pakte haar tas uit en kleedde zich om.

Toen ze het restaurant van Noderstraun inliep vroeg ze aan een jonge bediende of ze nog kon ontbijten. “Vanzelfsprekend, mevrouw. Die tafel aan het raam is vrij”, zei de jongeman met een Gronings accent, onderwijl wijzend naar een tafeltje in de serre. Het was vermoedelijk een stagiaire van de hotelschool in Leeuwarden, dacht Froukje.
Na een heerlijk ontbijt wandelde Froukje het strand op. Ze liep het strandpaviljoen voorbij tot ze aan de verschuivende grens van strand en water stond. Ze sloeg rechtsaf en wandelde bijna anderhalf uur naar het oosten tegen de wind in. Ter hoogte van paal negen keerde ze om. Het tempo richting het westen lag een stuk hoger, zodat ze een uur later in een stoel zakte op het terras van Paviljoen Paal 3.

Genoeg

Een verse muntthee werd vergezeld door een welverdiend stuk appeltaart met een uitbundige toef slagroom.
Froukje keek naast haar, maar Sjoerd zat er niet, al zat hij er voor haar gevoel wel. Ze pakte een schetsboekje en een setje potloden. Na tien minuten had ze de contouren van de bovenzijde van een hoekje van het windscherm van het strandpaviljoen geschetst met een luid krijsende meeuw die vanaf de rand van het windscherm naar de borden op de tafels van de dichtstbijzijnde gasten loerde. Toen ze klaar was met de schets stopte ze tevreden de spullen in haar rugzak en bestelde nog een muntthee. Die schets werk ik thuis wel uit, dacht Froukje. Nadat ze de thee had opgedronken, wachtte ze nog een tijdje. Ze zag er tegenop, besefte ze, dus stond ze op want ze wilde naar hun speciale plekje ergens voorbij paal twee. Ze liep naar de bar om af te rekenen, waarna ze Sjoerds rugzak omdeed, het strandpaviljoen verliet, de trap naar beneden nam en in de richting van de vuurtoren haar wandeling over het strand voortzette zo dicht mogelijk langs het zich terugtrekkende water van het afgaande tij.

Vijfentwintig minuten later liep ze in de richting van de duinen. Vlakbij het duin keek ze om zich heen. Niemand te zien. Ze klom omhoog en liep een klein stukje door, sloeg rechtsaf en vond hun duinpannetje. Wind die door het helmgras zong en het geruis van de branding waren de enige geluiden die ze hoorde.
Froukje pakte het kleed dat ze altijd bij zich hadden, ging er op liggen en deed de rugzak als kussen onder haar hoofd. Terwijl ze omhoogkeek, dacht ze aan Sjoerd. Na enige tijd viel ze in slaap en droomde ze op en over de hun stekkie. Een stukje eiland dat niemand anders kende. Dat was misschien niet helemaal waar, maar daar ging het niet om. Er was nog nooit iemand langs gekomen als zij hier hadden gezeten, gelezen, gekletst, geslapen, of gevreeën. In haar droom sliep ze bij hem en met hem en net toen ze weer tegen elkaar aankropen, schrok ze wakker. Ze hoorde stemmen. Kwamen de stemmen van het strand? Of toch? Nee, tot haar opluchting verwijderden de stemmen zich en de geluiden van de natuur kregen de overhand. Het schelle gefluit van een scholekster klonk vanaf het strand.

Meer dan een kwartier lag Froukje naar de wolkeloze hemel te staren. De zon brandde, maar niet zo hard als in de zomer. “Dankjewel, Sjoerd”, fluisterde ze met tranen in haar ogen. “Dankjewel dat je weer even bij me was. Ik zag je en ik voelde je.” Toch voelde Froukje zich ongemakkelijk. Ze stond op en pakte haar spullen in. Via het Westerburenpad liep ze terug naar het dorp om even bij Van der Werff op het terras te gaan zitten. Vlak voor ze het dorp in liep, stond ze plotseling stil. Dit was de laatste keer realiseerde ze zich. Sjoerd heeft afscheid genomen en wil dat ik verder ga, dacht ze. Ze voelde dat ze heel hard wilde huilen, maar er gebeurde niets, omdat ze zich tegelijkertijd verdrietig en gelukkig voelde. Gelukkig om wat ze hadden gedeeld, verdrietig, omdat het onomkeerbaar voorbij was, maar ook gelukkig, omdat ze verder kon. Ze liep langzaam door naar Van der Werff, beduusd door haar eigen conclusies.

Froukje bestelde koffie om zichzelf wakker te schudden. Ze had liever een dubbele espresso gehad, maar Van der Werff had al sinds mensenheugenis maar een soort koffie, gewone koffie.
Aan het tafeltje naast haar zat een man in een krant te bladeren. Een sigaret hing half uit zijn mond en de wind blies de rook in haar richting. Toen de man een nieuwe sigaret wilde opsteken, vroeg ze hem of hij dat alsjeblieft niet wilde doen, omdat ze er last van had. De man keek haar minachtend aan, reageerde niet en stak de sigaret aan. Het volgende moment werd de sigaret uit zijn mond getrokken, op de grond gegooid en uitgetrapt. “Wat flik je me nou, Tom?”, riep de man vragend.
“De dame vroeg je beleefd om niet te roken, Kees”, zei de man die kennelijk Tom heette.
Kees die de behoefte had om te laten zien dat met hem niet te sollen viel, vroeg: “Ja, en?”
Tom zei niets terug en ging op de andere stoel aan het tafeltje van Kees zitten, derhalve zat hij direct naast Froukje. Hij gaf Froukje een hand en zei: “Tom Elshout, aangenaam.”
“Froukje Peeters, eh, Van der Linden, aangenaam. En u heet?”, vroeg ze aan Kees. Kees lachte onhandig, stond op, gaf haar een hand, zei sorry en stelde zich voor als Kees Mulder. “Ik was niet helemaal in mijn hum, omdat de zaagmachine vast is gelopen. Kost me uren om het te maken, maar daar hoef jij geen last van te hebben.”
“Vervelend voor je”, zei Froukje.
“Willen jullie iets drinken?”, vroeg Tom.
“Biertje”, zei Kees voor zijn beurt.
Tom keek naar Froukje. “Koffie, alsjeblieft”, zei ze.
“Geen wijntje?”, vroeg Kees. Tom schudde zijn hoofd, maar reageerde niet op Kees. Hij liep naar binnen om de bestelling te halen.

Tom kwam terug met twee koffie en een biertje.
“Zijn jullie eilanders?”, vroeg Froukje die het idee had dat ze Kees wel vaker had gezien, maar Tom niet.
“Hij wel,” zei Tom, terwijl hij zijn hoofd met een korte knik in de richting van Kees bewoog, “maar ik niet. Ik woon in Alkmaar. We hebben hier al dertig jaar een prachtig huis, maar ik verkoop het.”
“Wat jammer”, zei Froukje. “Waarom verkoop je het, als ik dat vragen mag?”
“Het is niet leuk meer. Mijn vrouw is vier jaar geleden overleden en alleen is er niets meer aan.”
Froukje zei beschaamd: “O, sorry, ik wilde niet…”
“Geeft niet. Kon jij toch niet weten. Het voelt niet goed meer. Ik ben hier twaalf tot vijftien weken per jaar en de rest van de tijd wordt het verhuurd. Mijn zoons en hun gezin komen alleen als ik er ben. Er zijn ook nog drie appartementen die verhuurd worden.”
Kees zei: “Je hebt zo een koper, want die grote woningen zijn zeer gewild, vooral bij Duitsers. Die kopen het, komen een paar weken per jaar naar het eiland en voor de rest staat het leeg. Verhuren doen ze niet. Triest.” Tom haalde zijn schouders op.
“Ga je dan nog wel naar Schier als je hier geen huis meer hebt?”, vroeg Froukje aan Tom, zonder aandacht te schenken aan de opmerkingen van Kees.
“Geen idee”, zei Tom. “Dat zie ik nog wel.”

Ze spraken over het eiland, de veranderingen op Schiermonnikoog, de drukte en over het warme weer van de afgelopen zomer. Het liep al tegen zessen toen Tom vroeg: “Ben jij hier alleen?”
“Ja, mijn man en ik kwamen hier vaak en in ieder geval altijd rond deze periode, maar nu ben ik alleen. Sjoerd is twee jaar geleden overleden.”
Kees wilde iets zeggen, maar hield net op tijd zijn iets te grote mond.
“Gecondoleerd”, zei Tom. “Dat moet niet gemakkelijk zijn om dan weer terug te komen.”
“Dankjewel”, zei Froukje. “Ik was er na twee jaar aan toe en het bevalt me prima.” Tom knikte, voelde wat zij voelde, maar zei niets meer. De ober kwam en Tom rekende af. Froukje bedankte Tom. Ze gaven elkaar een hand en gingen elk hun eigen weg.

Vier weken later was het stevig herfstweer. Er was een noordwesterstorm voorspeld met wind tot kracht elf aan de kust en op de Wadden. De herfstvakantie was voor haar al begonnen, omdat ze van maandag tot en met woensdag werkte. Eigenlijk hoefde ze niet meer te werken. Sjoerd had een goede levensverzekering en ze had voldoende inkomsten uit de schilderijen die ze maakte. Froukje had besloten dat het een mooi moment was om naar Schier te gaan. Ruig weer en weinig toeristen. Sinds de vorige keer had ze iedere keer aan Schiermonnikoog gedacht en wilde ze er weer naar toe. Ze had een keer gedroomd over Sjoerd en over de ontmoeting met Kees en Tom. Ze had zelfs over de drie mannen samen gedroomd. De drie mannen waren in haar droom aan het jutten op het strand.

Op vrijdagochtend reed ze in alle vroegte naar Lauwersoog om met de eerste boot naar Schier te gaan. Ze had dit keer bij Hotel Graaf Bernstorff geboekt. Zondagavond ging ze weer terug. Met de laatste boot, dacht ze. Het weer was al onstuimig en het was maar de vraag of de boot ging. Uiteindelijk werd besloten dat de boot toch zou varen. Froukje liep over de steiger naar de boot en nestelde zich binnen in een hoekje bij een raam. Waarom ben ik toch zo gespannen, dacht ze.
“Mag ik bij u komen zitten?”, vroeg een bekend klinkende mannenstem.
Froukje keek op. “Jeetje, Tom. Dat is toevallig. Kom erbij zitten.”
Tom gaf haar een hand en vroeg: “Zal ik eerst even koffie halen?”
“Mag het ook warme chocolademelk zijn?”, vroeg Froukje.

Even later zaten ze tegenover elkaar met elk een beker warme chocomelk. “Waarom ga jij naar Schier vandaag?”, vroeg Froukje.
“Eigenlijk weet ik dat niet, maar ik heb geen verplichtingen en dacht, kom laat ik naar Schier gaan. Kan ik het huis controleren met het oog op de storm en eventueel nog wat opknappen. Over twee weken komt er een mogelijke koper.”
Froukje kreeg het gevoel dat hij argumenten zocht om zijn tocht naar Schier te verklaren. Ze zei: “Ik heb al sinds de vorige keer dat ik er was voortdurend de behoefte gevoeld om weer te gaan. Het onstuimige weer, de aangekondigde storm waren de uitdaging die ik blijkbaar nodig had.” Tom glimlachte, nam een slok van zijn chocolademelk en deed er het zwijgen toe. Froukje keek een tijdje naar buiten tot ze zich omdraaide en iets tegen Tom wilde zeggen, maar ze begonnen tegelijk te praten. Het viel even stil, waarna ze lachten.
“Wat wilde je zeggen?”, vroeg Tom.
“Jij eerst”, zei Froukje.
“Waar overnacht je, waar eet je vanavond en is het een idee dat we vanavond samen ergens gaan eten?”
Froukje grinnikte om zijn spontane vragen en zei: “Dat zijn drie vragen. Om met de laatste te beginnen, dat is een goed plan, waarmee de tweede eveneens is beantwoord. Ik heb een kamer in Bernstorff. Waar zou je willen eten?”
Tom reageerde haast verlegen door haar directe antwoorden en zei langzaam: “Juist ja. Om de Noord dacht ik, je bent mijn gast.”
“Om de Noord is fijn, maar we doen samsam”, was Froukjes reactie. Ze was blij dat hij haar had gevraagd, want ze had op het punt gestaan hem te vragen. Ze merkte dat de spanning van daarstraks verdwenen was.

Toen ze van de boot afliepen zei Tom dat ze mee kon rijden, want Kees stond al klaar met de Landrover om hem naar zijn huis te brengen. Froukje vond het prima. Kees had verrast opgekeken en haar een hand gegeven. “Dag Kees, leuk je weer te zien”, zei Froukje. Tom vertelde Kees dat ze elkaar op de boot waren tegengekomen en dat ze Froukje even naar het hotel moesten brengen.
“Ja, ja”, zei Kees. “Natuurlijk, altijd.” Hij dacht er zo het zijne van, maar hield voor de verandering wijselijk zijn mond. Froukje werd afgeleverd bij Bernstorff en Tom sprak af dat hij haar tegen zessen zou halen.

Kees vroeg Tom, terwijl ze wegreden: “Toevallig, halen?”
“Niet mee bemoeien Kees. Gewoon een aardige vrouw en vanavond gaan we gezellig uit eten.”
“O, nou wij eten graag mee.”
“Wat denk jezelf, Kees?”
Kees zei quasi verongelijkt: “Taxichauffeur, bouwvakker, vriend, manusje van alles, maar mee-eten? Ho maar.” Tom gaf Kees een dreun tegen zijn schouder en lachte hem uit. Kees grijnsde en zei: “Veel plezier.”

Tom stapte uit bij zijn huis aan het Karrepad. Hij pakte zijn rugzak, zei tegen Kees dat ze elkaar morgen wel zouden zien en sloot de deur van de auto. Kees drukte een keer op de claxon en reed weg. Tom liep het pad op naar het huis. Met het oog op de verkoop, had hij de appartementen niet meer verhuurd. De storm die voor de volgende ochtend was voorspeld, kondigde zich meer en meer aan. De wind gierde om het huis en de bladeren joegen door de tuin. Tom zette zijn rugzak binnen en liep weer naar buiten om een rondje om het huis te doen. Alles zag er goed uit. Er lagen geen losse dingen in de tuin. De storm zou geen vat krijgen op het huis. Toch sloot Tom de luiken aan beide zijkanten en de achterkant van het huis. Hij zette ze vast met een dwarsbalk die hij in de speciaal daarvoor aangebrachte haken schoof. De voorzijde lag uit de wind. De luiken aan die kant konden openblijven, maar hij controleerde toch of ze niet los konden schieten. Tevreden ging Tom naar binnen en zette koffie, voordat hij begon aan een lijst met klusjes die hij wilde afwerken om zo de potentiële kopers te verrassen met een huis zonder gebreken.
Tegen vieren was Tom het zat. Hij ruimde het gereedschap op, legde het materiaal in een doos en pakte een veger om de rommel die hij had gemaakt bij elkaar te vegen. Met blik en veger werd het afval in een ouderwetse vuilnisemmer gekieperd, waarna hij de stofzuiger pakte om de laatste restjes papier en stof weg te werken. De drie appartementen voor de bed & breakfast waren klaar. Morgen en overmorgen zou hij het lijstje verder afwerken. Misschien de twee slaapkamers schilderen en anders volgende week maar.

Het huis van Tom en zijn vrouw Eline was vrij ruim. Een grote woonkamer die doorliep in een keuken, een serre met schuifdeuren naar de kamer en naar de tuin en twee ruime slaapkamers. Aan de voorzijde van het huis en achterin de tuin stonden zitjes. Een houten schuurtje voor fietsen en gereedschap was tegen het huis aangebouwd. De tuin had een oppervlakte van ruim tweeduizend vierkante meter en liep af van het duin langs de woning naar de weg. Er stonden drie oude dennen, twee jonge eiken en langs de randen van de tuin vormde een brede rij duindoorn, hier en daar onderbroken door een stuk helmgras, een natuurlijke erfscheiding. Het gras op de zanderige grond was kort en zat vol met mos. In de struiken rond de tuin huisden fazanten. Vanaf het voorjaar kwamen de fazanten met hun kroost eten halen. Ze waren zo gewend aan de vaste bewoners dat ze naar binnen liepen als de schuifdeuren aan de tuinzijde open stonden.

Toen Tom zich na een verfrissende douche had aangekleed, vroeg hij zich af of zijn kleding niet te simpel was voor vanavond. Hij opende een kastdeur, keek eens in de spiegel, schudde zijn hoofd, lachte in zichzelf en dacht: Doe niet zo raar, je hebt op het eiland nog nooit iets anders gedragen dan dit soort kleding. Spijkerbroek, onderhemd, donker, geruit overhemd en ruige wandelschoenen. Goed genoeg, vond Tom. Hij pakte zijn jas, liep naar buiten, deed de deur op slot en wandelde via het Helmsnijderspad, het Karelspad en de Middenstreek het dorp in.

Tegen half zes liep hij Bernstorff binnen. Hij zag Froukje zitten aan een lange tafel waar nog meer mensen zaten. Ze was zo verdiept in een boek dat ze niet merkte dat Tom tegenover haar kwam zitten. Hij zei niets. Een bediende kwam aanlopen en vroeg wat hij wilde drinken. Froukje keek op en een glimlach verscheen op haar gezicht. “Hoe lang zit je hier al?”, vroeg ze.
“Een uurtje”, zei Tom zo serieus mogelijk.
Froukje zei: “Ja hoor. Sorry, dit is zo’n goed boek.”
Tom zei: “Ik ben er net, maar je was zo ver weg in dat boek, dat ik maar ben gaan zitten.”
“Fraai is dat”, zei Froukje. “Moeten we al weg?”
“Welnee. Het is toch maar twee minuten lopen en ik heb net een lekker biertje besteld. Wil jij nog iets?”
“Nee, ik heb nog.” Dat had Tom wel gezien, maar beleefdheid was ook iets.

Tom kreeg zijn biertje. Froukje vroeg hem of hij iets over zijn huis op Schiermonnikoog kon vertellen. “Ik zal het je laten zien”, zei Tom. “Het ligt aan het Karrepad niet zo ver van de witte toren. Het is vrij groot, daarom hebben we die drie appartementen voor bed & breakfast gemaakt. We hadden die ruimte niet nodig. Ruim dertig jaar geleden konden we het kopen. Eline en ik hebben het hier samen met de jongens altijd naar ons zin gehad, maar zoals je weet, als je niet meer samen bent, mis je iets en vooral op die plek waar je graag samen was.” Het was de eerste keer dat hij Eline’s naam had genoemd in Froukjes bijzijn.
Froukje slikte een keer en voelde de emoties door haar lijf gieren. Ze vroeg: “Vind je het niet lastig om over Eline te praten?”
“Nee, want ik heb het verlies en verdriet geaccepteerd en zal verder gaan, ook in het belang van Mark en León. Waarom zou ik niet over haar praten? Ze was mijn leven en mijn liefde. Van het ene op het andere moment was ze er niet meer door een hersenbloeding.” Tom schrok toen hij zag dat Froukjes ogen vochtig waren. “O shit, sorry, ik hield geen rekening met jou. Dat spijt me heel erg.”
“Dat hoeft niet”, zei Froukje. “Net als jij, heb ik mijn momenten dat ik het voel en dat is goed, want dat is liefde. Mijn Sjoerd is mijn held, maar hij is er niet meer. Ik zal leven zoals we altijd hebben geleefd, intens.”
Tom was onder de indruk van wat ze zei en hoe ze het zei en wist niet goed wat hij moest zeggen.
“Wat is er?”, vroeg Froukje.
“Ik weet even niet wat ik moet zeggen. Hier zitten we. Twee mensen die hun allerliefste zijn verloren en er met elkaar over te praten. Ik vind het best lastig, maar heb er ook geen moeite mee, in ieder geval niet met jou.”
“Dat geldt voor mij ook. Ik ben vierenvijftig en mijn leven is nog lang niet voorbij. Ik geef geschiedenis op een school in Emmeloord en de rest van de tijd schilder ik. Veel portretten, maar ook landschappen en fantasieën. Heerlijk om te doen en eigenlijk zou ik het liefst alleen nog schilderen, maar lesgeven is ook leuk, dus combineer ik.”
“O”, zei Tom enigszins overdonderd, waarop Froukje in de lach schoot.
“O, wat?”, vroeg Froukje.
“Nou dat is nogal wat en dat moest ik even verwerken.”
“Ja, ja. Hoe oud ben jij en wat doe je zoal?” Tom grinnikte. Froukje keek hem aan en zei: “Nou?”
“Ik werkte in de ICT, heb veertien jaar geleden mijn bedrijf verkocht en ben toen freelance adviseur geworden. Eerst voor ICT-bedrijven, maar later vooral voor directies van allerlei bedrijven. De laatste twee jaar heb ik nauwelijks nog gewerkt. Het hoeft niet meer. Ik fiets en loop veel, maak af en toe meubels van hout dat ik op het strand vind en was altijd graag hier. Ik ben niet vaak thuis. Meestal ben ik op het strand van Castricum, Egmond of Schoorl.” Terwijl Tom vertelde, observeerde Froukje hem. Grote kerel, ongeorganiseerd donker haar met hier en daar een grijs draadje, zorgeloze baard, typische eilandkleding. Leuke vent, dacht ze.
Tom wilde nog iets bestellen, maar Froukje keek op haar klokje en zag dat het al bijna half zeven was. “We komen te laat”, zei ze.
Tom schudde zijn hoofd. “Welnee. Het is rustig en gereserveerd is gereserveerd.”
“Heb jij gereserveerd?”
“Jazeker.” Froukje vroeg om de rekening en zei dat ze het op haar kamer konden zetten. Ze wuifde het protest van Tom weg. Goed ingepakt liepen ze samen naar Om de Noord. Froukje stak haar arm door die van Tom.

Het diner in Brasserie Om de Noord was uitstekend. Er waren twaalf gasten, wat genoeg was voor een prettige en gezellige sfeer. Ze kletsten honderduit, want ze wilden elkaar zoveel vertellen. Tegen half elf vroegen ze om de rekening. Froukje pinde en Tom gaf haar de helft contant. Buiten gekomen was de aarzeling bij beiden merkbaar. Tom wilde iets zeggen, maar Froukje was hem voor. “Mag ik het huis zien, voordat je mij terugbrengt naar Bernstorff?”
“Graag”, zei Tom.

Via de Badweg, de Noorderstreek en de Torenstreek wandelden ze naar het Karrepad. Het buitenlicht was aan en Tom had een lamp in huis laten branden.
“Jeetje, je hele dak ligt vol met zonnepanelen”, zei Froukje.
“Ja. Dat wil zeggen zonnepanelen en heatbuizen geïntegreerd in de dakstructuur. Ik heb drie batterijen in een ruimte naast de schuur. Dat is wel duur, maar dat scheelt veel in de winter.” De verwarming, het warme water en de stroom in huis draaien voor tachtig procent op die techniek in combinatie met een hele grote boiler. Binnen heb ik een pelletkachel om in de winter bij te stoken. De pelletkachel verwarmt het water dat deels gebruikt wordt voor de luchtverwarming van het huis. Het is niet honderd procent fossielvrij, maar wel bijna altijd zelfvoorzienend. Per saldo leveren we aan de energiemaatschappij.”
Hij kan hier helemaal niet weg, dacht Froukje. Ze zei: “Schitterend, dat zal niet simpel geweest zijn.”
“Nee het kostte veel moeite in het begin, maar nu plukken we er de voordelen van. Je komt vooral ambtenaren en anderen tegen die weten waarom het niet kan en een oplossing hebben ze niet. Uiteindelijk is het gelukt. Kees wil het nu ook en ik ga hem daarbij helpen.” Zie je wel, dacht Froukje, je kan hier helemaal niet weg, Tom. Ze gingen naar binnen. Froukje keek om zich heen en zei: “Wat een prachtig huis en helemaal van hout. Je kunt hier gewoon wonen.”
“Wat we minstens twaalf weken per jaar deden en soms wel eens langer”, zei Tom.

Tom leidde Froukje rond en liet haar het huis en de bed & breakfast zien. De bed & breakfast had een gezamenlijke badkamer, maar wel een hele fraaie en er was een klein keukentje waar je met zes personen kon ontbijten en zelfs koken. “Wie regelt de bed & breakfast als je hier niet bent?”, vroeg Froukje.
“Wat denk je? Kees en zijn vrouw Tiny. Ze doen dat ook als we er wel zijn. Ik hoop dat de nieuwe eigenaar met ze verder gaat. Kees vindt het helemaal niets dat ik het verkoop en Tiny vind het een drama. Zij en Eline waren goede vriendinnen. Ze krijgen dertig procent van de verhuur in de zomer en vijftig procent van de marge in de winter. Wij vonden het belangrijker dat er mensen kwamen die van Schier genoten en dat die goed verzorgd werden, dan dat wij eraan moesten verdienen.” Froukje begon de verhouding tussen Kees en Tom een beetje beter te begrijpen en vroeg zich af wat het voor Kees betekende als Tom vertrok, maar ze vroeg het niet.

Ze liepen terug naar de woonkamer. “Wat wil je drinken?”, vroeg Tom. “Koffie?”
“Dat kan, maar heb je ook bier of een whisky, of ben ik dan te brutaal?”
“Doe niet zo gek. Een Duveltje?”
“Ja, lekker.”
Tom haalde twee Duvel-biertjes met bijbehorende glazen en vroeg waar ze wilde zitten.
“Aan de keukentafel?”
Tom glimlachte en zei: “Daar zit ik meestal.” Ze zaten tegenover elkaar, schonken het bier voorzichtig in het glas en en waren een tijdje stil. Vanaf de ontmoeting op de boot tot nu was het een onverwachte en verrassende dag voor hen geworden. Na het biertje vroeg Froukje of Tom haar naar het hotel wilde brengen.
“Fietsen we?”, vroeg Tom.
“Nee, lopen graag”, antwoordde Froukje. Dat duurt langer dacht ze. Ze schrok een beetje van zichzelf, maar glimlachte van binnen.

Gearmd liepen ze naar het hotel. Daar aangekomen gaf Froukje Tom drie zoenen op zijn wang en zei: “Dankjewel voor deze bijzondere dag. Wanneer zie ik je weer?”
“Jij bedankt, want dit doet me goed. Wanneer mag ik je weer zien?”
Froukje zei: “Wanneer je maar wilt.”
“Morgen tien uur? Dan leen ik de Landrover en doen we een rondje Schier, deels illegaal.”
“Is dat niet wat laat?”
Tom lachte en zei: “Acht uur ben ik hier.”
Ze gaf hem nog een zoen op zijn wang en zei: “Welterusten.” Tom keek haar na, vroeg zich af wat er gebeurde en waarom hij net vandaag naar Schier was gegaan.

Froukje liep de trap op nadat ze de sleutel had gehaald en dacht: Jezus, je bent verliefd gek mens. Dat kan echt niet. Of wel? Het duurde uren voor ze sliep en ze vergat de wekker te zetten.
Om half acht ging Froukjes telefoon. Ze schrok wakker. De receptie van het hotel zag ze. Ze nam op. “Goedemorgen.“
“Goedemorgen, mevrouw. Het is half acht, mevrouw. Meneer Elshout belde of acht uur nog steeds akkoord was.” Froukje moest lachen, maar was ook verbouwereerd, omdat het al half acht was. Ze had zich verslapen.
“Mevrouw?”, klonk het vragend in de telefoon.
“Ik ben om acht uur beneden”, zei Froukje. Tja, wat nu. Ze zette haar efficiënte modus aan en joeg zichzelf door toilet, douche en het kiezen van de juiste kleding. Om twee minuten voor acht liep ze naar beneden.

Een donkergroene landrover stond voor de deur en Tom zat aan zijn tweede koffie. “Het was toch acht en geen zeven uur?”, vroeg Froukje. Ze liep naar de tafel en Tom stond op. Ze keken elkaar aan en gaven elkaar een kus, waarna ze gingen zitten. Nog een koffie later liepen ze naar buiten en stapten ze in de landrover. De storm woedde hevig en de wagen schudde alle kanten op, vooral toen ze buiten het dorp op de geheel verlaten Badweg reden. Aan het einde van de Badweg reed Tom Noderstraun voorbij en verderop reed hij het strand op. Er reed nog een landrover. “Kees”, zei Tom. “Normaal gesproken gaan we samen jutten, maar deze keer niet. Bovendien is hij te vroeg.” Na enige tijd reden ze voorbij het badstrand. De storm beukte op de zijkant van de wagen en het zand joeg over het strand. De branding had minstens een derde van het strand in bezit genomen. De storm zou het eiland flink aanpassen, al groeiden de nieuwe duinen al bijna dertig jaar en was het strand in die drie decennia een paar honderd meter breder geworden.

In de buurt van paal elf draaide Tom de wagen in de richting van de zee en stopte. Hij liet de motor draaien. “We zouden naar buiten kunnen gaan, maar dat is niet verstandig. Te gevaarlijk voor je ogen al dat zand.”
“En als je gaat jutten?”
Tom greep naar de achterbank en liet een dikke overal zien en een skibril. “Het is nog te vroeg om te gaan jutten. Je moet gaan als de storm gaat luwen, want dan ligt het strand vol met hout en andere spullen die overboord zijn geslagen of gegooid. dat aanspoelen kan wel een week doorgaan.” Hij keek naar Froukje en vroeg: “Heb je ook zo goed geslapen?”
Froukje zei: “Uiteindelijk wel, maar ik ben in de war van gisteren.”
“Ik ben in de war van jou en weet niet wat ik er mee aan moet”, zei Tom.
Ze keek hem aan en zei: “Eenvoudig zal het niet zijn, maar ik weet wel wat ik er mee aan zou willen.” Ze boog zich naar hem toe en gaf hem een kus.
“Kunnen we dit, Froukje?”
“Weet ik niet, maar als we het niet proberen, komen we er niet achter.”
“Maar hoe moet dat dan? Jij in Lemmer en ik in Alkmaar.”
“Waarom ga je hier weg, als je het hier zo naar je zin had? Alleen omdat je Eline mist, of…?”
“Sinds gisteren twijfel ik, maar ik wil niets overhaast doen en kan wachten. Weet je Schier was zo van ons en we hadden zo onze eigen dingen hier.”
“Sjoerd en ik hadden een eigen plekje waar we altijd naar toe gingen, zelfs als het slecht weer was. Ik ben vorige keer naar dat plekje gegaan en wist toen nog niet dat het mijn afscheid van Sjoerd betekende, maar hij wel. Hij heeft me op die plek op weg geduwd toen ik in slaap was gevallen en ik met hem droomde.”
“Wauw”, zei Tom. “Eline heeft niet meer met mij kunnen praten, maar ik weet wel wat ik nu zou willen.” Hij pakte met zijn grote handen Froukjes beide armen beet en vroeg haar: “Zullen we het proberen? Zullen we elkaar willen leren kennen?”
“Lieve Tom, het voelt zo goed, dat ik niet zou weten wat nog een bezwaar zou kunnen zijn. Mag ik nog een kus?”
Tom merkte dat zijn ogen vochtig werden. Hij zei: “Wat ik ook nog had gedacht, maar dit niet.” Ze bogen naar elkaar toe, zo goed en kwaad als dat kon in een landrover, en zoenden elkaar, zacht en voorzichtig.

Tien minuten later startte Tom de motor en reden ze nog een stuk verder tot de wind nog sterker werd. Tom keerde de landrover. Bij het badstrand reden ze het strand af en via de Prins Bernhardweg gingen ze terug richting dorp. Bij de Wassermannbunker stopte Tom en vroeg aan Froukje. “Gaan we even op de Wassermann kijken?”
“Ja, leuk.” Ze liepen omhoog en klommen bovenop de bunker. De storm raasde over hen en als ze wat tegen elkaar wilden zeggen, moesten ze schreeuwen, dus zwegen ze maar. Froukje ging voor Tom staan. Ze was dan wel een meter tweeëntachtig, maar hij was een meter zesennegentig en kon over haar heen kijken. Tom deed zijn armen om haar heen en zo stonden ze een tijdje. Af en toe draaiden ze een stukje om de storm vanuit een ander perspectief te zien. Froukje draaide zich om en klemde zich vast aan Tom. Ze begroef haar hoofd in zijn jas en huilde. Ze huilde hard met lange uithalen. Tom deed zijn armen wat steviger om haar heen. Ze werd rustiger en ze bleven nog poosje zo staan.

Tegen twaalf uur parkeerde Tom de landrover voor de deur van Kees en Tiny en legde de sleutel in een kastje aan de buitenmuur. Er was niemand thuis. Het huis van Tom lag tweehonderd meter verder. Eenmaal binnen keken ze elkaar aan, hielden elkaar vast en liepen samen naar de keuken om een flinke borrel in te schenken. Ze zaten een tijdje op de bank, een tijdje aan de keukentafel en toen weer op de bank. Tom zei op een gegeven moment: “Kunnen we niet op Schiermonnikoog gaan wonen? Dan verkoop ik het huis niet, kun jij schilderen en worden we echte eilanders.”
“Oei”, zei Froukje. “Dat klinkt geweldig, maar ik kan niet van de ene op de andere dag stoppen op school, begrijp je? En lopen we niet te hard van stapel?”
“Ik begrijp het en we moeten de tijd nemen, maar als ik het verkoop ben ik het kwijt.”
“Oké, maar ik mag er wel over nadenken.”
“Je moet alleen doen wat je echt wilt, Froukje.” Tom keek naar haar en vroeg: Hoe zie je mij?”
“Ik, Tom? Hoe ik je zie? Ik wil je weten. Alles wil ik van je weten. Ik ben verliefd op je en ik hou van je en weet ik veel.”
“Juist”, zei Tom. Het was even stil voor hij verder ging: “Dat is bij mij niet anders. Ik voel geen belemmeringen. Ik voel toekomst, leven, nieuw, met jou, maar ik begrijp ook dat we onze kop erbij moeten houden, maar niet de hele tijd toch?”
Froukje stond op en ging met haar gezicht naar Tom toe op zijn schoot zitten, beide benen om hem heen. Ze zei niets, maar pakte zijn hoofd en kuste hem. Ze bleef hem kussen en Tom liet zich niet onbetuigd. “Kom” zei ze. “Kom, Tom.”
“Ja maar?”
“Nee niet in jullie kamer. In een appartement. Kom bij mij, kom met mij.”
Tom wist niet wat hem overkwam. Ze liepen naar een van de appartementen, kleedden zich uit alsof ze elkaar al jaren kenden, douchten samen, droogden elkaar af en vreeën tot ze niet meer konden. Om elf uur ’s avonds werden ze wakker. Froukje kroop dicht tegen hem aan en Tom zei: “Morgen zien we wel verder.”
“Morgen is schier genoeg”, zei Froukje en ze vielen weer in slaap.

 

Meander

“Schier Genoeg”: © Meander; Almere; 29 augustus 2018.
Foto’s © Meander; Schiermonnikoog; 25-29 juli 2018.


“Schier genoeg” is gebaseerd op de vertellingen van vier mensen die de auteur kent. Zij houden van Schiermonnikoog. Een van de vier is er helaas niet meer. De anderen? Twee wonen op Schiermonnikoog en eentje komt er meermaals per jaar.
Het verhaal is een combinatie van die vertellingen en de fantasie van Meander. De namen en de genoemde adressen en woonplaatsen van Froukje, Kees en Tom zijn fictief.


Schier betekent in het Gronings goed, of mooi.

11 gedachten over “Schier genoeg

  1. Heb dit verhaal in één ruk gelezen. Zo goed geschreven. Als ik het goed begrepen heb is dit 1 van de verhalen die deel uitmaken van het boek Schiermonnikoog, toch Folkert. Komt er nog een vervolg op of is het beeïndigd?

  2. Dankjewel.
    Het verhaal is zo geschreven, dat men denkt, wat is het vervolg?
    Dat mag jezelf bedenken.
    Er komen nog meer verhalen over Schier en een thriller-roman welke zich geheel op een Waddeneiland afspeelt.

  3. Hoewel het heel wat jaartjes geleden is, ergens in de vorige eeuw, was ik door dit verhaal even weer terug op Schier, aan de koffie met een borrel toe bij van der Werff. Dank je wel voor dit verhaal. groet van zij die schrijft.

Geef een reactie