Ongelofelijk
Zonder een knipperlicht te gebruiken, nam Hilda de laatste bocht. Ze remde nog net op tijd voor een overstekende, jonge moeder met een kinderwagen. Hilda pakte de eerste de beste parkeerplaats, stapte gehaast uit en stiefelde met grote passen naar de winkelwagentjes, zonder de scheef geparkeerde auto af te sluiten. Opschieten, dacht ze. Over een kwartier begint de nachtdienst. Ze had niets in huis en als ze morgen om zes uur thuis kwam, waren de winkels nog niet open.
Ze had zitten kletsen met haar vriendin en had haar Samsung gepakt om een bericht te lezen. Hilda was geschrokken toen ze zag hoe laat het was.
Ze riep: “Mijn God, is het al zo laat? Doei, Emma.” Ze was naar haar auto gerend en snel naar de supermarkt gereden.
Bij de wagentjes aangekomen, pakte ze haar portemonnee. “Shit”, riep ze hardop, met als gevolg dat een paar hoofden een kwartslag draaiden. Geen muntjes. Dan maar een mandje. Ze kwam hier anders nooit, maar deze winkel was dichterbij.
Hilda stoof door de winkel, waardoor ze de helft vergat. Van de groenteafdeling snelde ze naar de koeling voor boerenmelk en kwark. Aan het einde van de winkelstelling botste ze op een oudere man met een rollator. Door de schok vielen enkele boodschappen uit het mandje dat aan zijn rollator hing.
“Oh. Sorry, sorry”, zei Hilda en ze wilde doorlopen, maar de man wankelde en ze kon hem nog maar net vastgrijpen, zodat hij op de been bleef. “Gaat het, meneer?”, vroeg ze.
“Prima. Het gaat wel”, zei de man, die weg wilde lopen, maar Hilda hield hem tegen.
“Ik ken u ergens van. Woont u bij ons in de buurt?” Ondertussen legde ze de gevallen boodschappen terug in zijn mandje.
“Dat weet ik niet, mevrouw. Ik woon in n de Klimop”, zei de man beleefd.
Ze zei, zonder precies te weten waarom: “Ik ben Hilda Jansen. Kan ik u helpen met de boodschappen?”
“Nee hoor, dat gaat prima. Ik doe hier iedere dag boodschappen. Ik heet ook Jansen”, zei hij, met een glimlach op zijn gezicht.
“Dat is toevallig”, zei Hilda, bij wie een ongelofelijke gedachte opkwam. “Nou, dan ga ik maar weer”, zei ze. ”Tot ziens.” Aan het eind van het pad keek ze nog even om en zag meneer Jansen de andere kant oplopen, tot hij linksaf sloeg.
Hilda vergat de melk en de kwark, rekende snel af en rende de winkel uit. Ze keek op haar horloge en besefte dat ze te laat was voor haar werk. Ze zuchtte diep. Na honderd meter stond ze al weer stil. Teruggaan heeft geen zin, dacht ze, want die man is natuurlijk al lang weg. Ze gaf gas en reed naar huis.
Thuis zette Hilda de tas met boodschappen op het aanrecht en liep direct door naar boven. Ze keek onderin de kast op de logeerkamer en pakte er een doos uit met oude foto’s. Na tien minuten vond ze de foto die ze zocht. Een zwart-wit foto van haar moeder met een man. “Dat is je vader”, had haar moeder gezegd toen ze zestien werd. Hilda’s moeder was nooit met hem getrouwd. Hij had Hilda erkend en ingeschreven bij de burgerlijke stand, maar een half jaar later was hij verdwenen. “Waarschijnlijk geëmigreerd”, had haar moeder gezegd. Ze had Hilda de papieren en de foto gegeven.
Die meneer Jansen uit de winkel was zesenveertig jaar ouder dan toen, maar ze vond dat hij nog goed op de foto leek. Zou ze na zoveel jaren bij toeval haar vader hebben ontmoet? Ze kon het niet meer aan haar moeder vragen. Ze wist dat er maar een ding opzat, daarom belde ze het ziekenhuis en zei dat ze naar huis was gegaan, omdat ze ziek was. Ze waren er niet blij mee, maar dat deerde Hilda niet.
Een kwartier later liep Hilda de hal van de Klimop in en vroeg aan de receptionist waar meneer Jansen woonde. “Hij heeft een blauwe rollator en hij had een groene jas aan”, zei ze.
“Ik kan u niet zomaar gegevens van bewoners geven”, zei de receptionist.
“Dat begrijp ik, maar ik denk dat hij mijn vader is. Die heb ik zelf nooit gekend, maar ik heb een foto.” Ze liet de foto zien. Ze had de indruk dat de receptionist spottend naar haar keek en haar niet geloofde. Hij bekeek met een ongeïnteresseerde blik de foto en vroeg haar om te gaan zitten. Hij belde meneer Jansen en vertelde hem dat Hilda bij de receptie stond. Hij kreeg klaarblijkelijk antwoord en hing daarna op.
“Die ouwe komt er aan”, zei de jonge receptionist nogal onbehouwen, waarna hij zijn iPhone pakte, zich omdraaide en in een razend tempo op het schermpje begon te tikken.
Twee minuten later kwam Jansen langzaam aanlopen, steunend op zijn rollator. Hilda hield het niet meer, rende op hem af en omarmde hem. Tranen stroomden over haar wangen.
“Ongelofelijk”, zei ze. “Na al die jaren.” Ze nam als vanzelfsprekend aan dat hij wist waar ze het over had. Toen ze merkte dat hij haar beduusd aankeek, zei ze: “Jij bent mijn vader.”
Meneer Jansen keek haar meewarig aan, tot doordrong wat ze zei. “Zo…, ja…”, zei hij bedaard. “Dan moest je maar even met mij meelopen”, zei hij zonder enige emotie. Het leek er eerder op dat hij deze plotsklapse ontmoeting met een vergeten verleden als vanzelfsprekend aanvaardde.
Jansen hield de deur open en vroeg haar toen ze de kamer inliepen, wat ze wilde drinken.
“Ga maar zitten, ik doe dat wel”, zei ze. “Ik ben niet voor niets verpleegster.”
Even later zaten ze in een stoel bij het raam, beiden met een beker koffie.
“Hoe is het mogelijk?”, zei haar vader met hoorbaar ongeloof in zijn stem, terwijl hij haar met een onderzoekende blik vanonder zijn dikke, grijze wenkbrauwen aankeek.
“Ik ben zo blij dat ik je gevonden heb”, zei Hilda, die vergat dat ze helemaal niet had gezocht. Het was puur toeval, dat ze hem was tegengekomen. “En je woont zo dichtbij”, zei ze met tranen in haar ogen.
Hilda liet de foto zien en las voor van het document dat ze had meegenomen: “Op twaalf mei 1970 heeft Anton, Cornelis Jansen aangifte gedaan van de geboorte van zijn dochter Hilda Maria Jansen.” Ze keek hem aan, pakte een volgend zakdoekje om haar tranen te drogen en zei: “Ik wist pas op mijn zestiende wie mijn vader was en dat hij Anton heette.”
“Ze noemen mij Toon”, zei hij.
Hilda vertelde over haar jeugd en over het overlijden van haar moeder. Toen ze even stopte en hem aankeek, begreep ze dat ze te hard van stapel liep. Ze vroeg haar vader waar hij al die jaren was geweest, waar hij had gewoond en waarom hij was vertrokken. Toon wachtte even, haalde diep adem en zei dat ze daar beter een volgende keer over konden praten. Hij moest eerst van alle emoties bekomen en wilde liever horen wat zij had meegemaakt en hoe het met haar ging. Meer aansporing had Hilda niet nodig. Ze vertelde trots en uitvoerig over haar twee meiden, die beiden afgestudeerd waren, een prachtige baan hadden en elders in het land woonden. Tenslotte vertelde ze dat ze gescheiden was. Uit Toons enthousiaste reactie op het nieuws dat hij twee kleindochters had, bleek dat hij blij was met de hereniging, vond Hilda.
Tegen zessen zei Hilda: “Ik ga even naar de winkel, dan ga ik straks lekker voor ons koken.” Voor de vorm protesteerde Toon, maar het vooruitzicht om samen met haar te eten, vond hij fantastisch. De afgelopen jaren had hij altijd alleen gegeten.
Toon stond voor het raam en keek naar zijn kordate dochter die om de hoek verdween in de richting van de supermarkt. Ongelofelijk, dacht hij. Van het ene op het andere moment heb ik een dochter en twee kleindochters. Dat hij Toon Janssen heette, kwam goed uit. Hij had zijn hele leven gevaren en zoals een goed zeeman betaamt, had hij in ieder stadje een ander schatje gekend. Toon was niet de man op de foto en hij was Hilda’s vader niet, maar dat hoefde zij niet te weten. Zijn eenzaamheid was voorbij en zij had haar vader gevonden. Ze gingen samen een mooie tijd tegemoet.
In illusie zit soms meer liefde verscholen dan je zou verwachten, ook al is het wederzijds eigen belang.
‘Ongelofelijk’: © Folkert Buiter; 2 januari 2017.
Foto: Internet
2 gedachten over “Ongelofelijk”
Prachtig intrige, maar het gaat me iets te snel allemaal. Als lezer vat ik geen gevoelens voor de personages op — kan ik me niet goed tot hen verhouden. Ik zou graag een langere versie (hebben ge-)lezen.
Beste Pim, dankjewel. Iets meer over de twee personen en hun karakters dat zou een optie zijn geweest. Het gaat in dit geval niet om de diepte van de personages, hetgeen bij een kort verhaal ook niet goed kan, tenzij het om de karakters gaat en niet om het verhaal.
Zoals je kunt lezen, gaat het om gedrag en toeval en om een aan het einde blijkende waarheid voor een van de partijen en voor de lezer. Hoe het verder gaat?
Wat er aan vooraf ging? Tja, dat laat ik over aan de lezer.
Volgend jaar, of als het vlotter gaat, aan het einde van dit jaar, komt er een boek uit van mij, waarin een aantal karakters al krakend, botsend en schurend de revue passeren.
Dus …