Het jongetje dat de zon wilde vangen

Het jongetje dat de zon wilde vangen

Tijn vroeg: “Waarom is de zon eerst daar? Hij wees naar het oosten. “En waarom is ie dan de hele dag boven ons hoofd? Gaat ie ’s avonds onder ons huis door?” Hij wilde weten hoe het precies zat met de zon. Zes jaar en gebrand op het begrijpen van de zon. “Kan ik de zon pakken?”
“Tijn, hou even op met dat gevraag. Hoe dat gaat met de zon en de aarde, heb ik al eens verteld. Onze aarde draait om de zon en ze allebei zijn heel erg groot.”
Tijn haalde zijn schouders op en dacht dat zijn moeder maar iets zei, omdat er iets was dat hij niet mocht weten. Dat deed ze wel vaker, vond hij. Hij schudde zijn hoofd. Het was zijn moeder, maar ze begreep het niet.
De zon en de maan waren dingen, een soort lampen vond Tijn. Dingen en lampen kun je pakken, had hij bedacht.

Tijn stond ‘s avonds op het balkon van hun vakantiehuis op het duin en keek naar de zon die langzaam in de Noordzee verdween. De zon was heel heet had zijn moeder gezegd. Dus, dacht Tijn, gaat ie even zwemmen in de zee en als de zon weer koud genoeg is, dan komt ie weer terug. De zon is slim, want hij gaat altijd ’s nachts zwemmen. De maan niet, want die zie je soms ook overdag.
“De maan is dommer dan de zon, mama”, zei Tijn tegen zijn moeder, die in een stoel een boek zat te lezen.
Zijn moeder zei: “Dommer dan de zon? Dingen kunnen niet dom of slim zijn.”
“Duhhuh, jij snapt er niks van”, reageerde Tijn.
“Leg eens uit dan?”
Tijn zei: “Dat is te moeilijk voor jou.”
Zijn moeder lachte en zei: “Het is al veel te laat. De zon is al onder gegaan. Naar bed, jongeman.”

Tijn kon niet slapen. Hij dacht lang en diep na over hoe hij zijn moeder kon laten zien dat hij gelijk had. Hij stond op en liep naar het raam. Maan was helemaal rond en helder. Eens kijken of Maan mij kan helpen, dacht Tijn.
“Hé, Maan. Kom eens hier”, riep Tijn. Maan reageerde niet.
“Maa-aan, kijk nou even en kom eens hier.” Tijn wist dat dingen niet konden praten, tenminste dat had zijn moeder gezegd, maar dat was vast ook niet waar.
“Waarom maak je me wakker? Ik hang hier net lekker”, klonk plotseling een hoge stem, die van vlakbij leek te komen.
“Wie is dat?”, vroeg Tijn. Hij vroeg zich af of het Maan wel was, want die was nog steeds heel ver weg.
“Ik, je riep me toch?”, vroeg Maan, terwijl ze gaapte.
“Ja, ik wil wat weten”, zei Tijn, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was dat je met de maan sprak, terwijl maar heel weinig kinderen dat konden.
“Nou, vraag maar, anders hang ik hier morgen nog”, zei Maan.
Tijn vroeg: “Hoe kan ik Zon vangen? Ik wil weten wat hij doet en kijken of hij echt zo heet is?”
Maan antwoordde: “In de eerste plaats is Zon een meisje, dus geen hij, maar een zij. In de tweede plaats wil Zon niet gevangen worden. Daar heeft Zon geen tijd voor, want dan komen er grote problemen.”
“O ja, een meisje? Dat denk ik niet, want Zon is heel erg groot en sterk, zegt mijn moeder.”
Maan zei extra duidelijk: “Een meisje. En…, je mag haar niet vangen.”
“Maar het kan wel’, zei Tijn.
“Ik ga jou niet vertellen hoe dat moet, want Zon en ik zijn vrienden. We kunnen niet zonder elkaar.”
“Wat ben jij een stomme Maan zeg. Ik wil Zon maar één keertje heel eventjes vangen.”
“Succes, Tijn, ik ga weer zonnen.”
“Zonnen? Er is helemaal geen Zon”, zei Tijn.
Maan zei niets meer en verdween even later langzaam achter de wolken.
“Eigen schuld”, riep Tijn. “Nu ben je weg.”

Tijn ging weer op zijn bed liggen en piekerde zich suf. Het werd al een klein beetje licht. Hij stapte uit zijn bed, trok zijn kleren aan, sloop naar beneden, trok zijn laarzen aan, pakte zijn emmertje, zocht even naar zijn schepnet en keek of de deur op slot was. De sleutel zat in de deur. Tijn draaide de sleutel zachtjes om, deed de deur nog zachter open, liep naar buiten en deed de deur nog veel zachter weer dicht.

Tijn rende zo hard hij kon de Badweg af naar het strand. Hij liep vanaf de strandopgang eerst een stuk langs het strand en toen naar de branding. Hier was niemand die hem tegen kon houden. Er was trouwens nergens iemand te zien, wat wel raar was, maar het kwam Tijn goed uit.
Zon kwam op, ging boven zijn hoofd naar de andere kant en zou straks onder gaan. Het leek veel sneller te gaan dan anders. Tijn zette zijn emmertje neer en wachtte tot de zon bijna onder ging. Hij stak het schepnet alvast uit, precies onder Zon. Zon werd eerst donkergeel, toen oranje en uiteindelijk zelfs een beetje rood. Tijn wachtte tot Zon in zijn schepnet zakte. Vlak voordat het eerste stukje van Zon bijna in het water wilde verdwijnen, trok hij het schepnet naar zich toe en kieperde Zon in de emmer. Dat ging een beetje ruw, want hij wilde zijn handen niet branden. De emmer was te klein voor Zon, zodat deze bovenop de emmer bleef liggen.

“Au, au, ben je helemaal gek geworden”, schreeuwde Zon tegen Tijn. “Blijf van me af.”
“Ik gooi je zo terug in het water, Zon”, zei Tijn.
“Niks er van jongetje, je zet me nu terug en absoluut niet gooien!”, commandeerde Zon.
“Ik heet Tijn en je hoeft niet zo te schreeuwen, want dat is onbeleefd, zegt mijn moeder. Als je niet aardig doet, neem ik je mee naar huis.”
Zon zwol op van boosheid en werd nog roder. Ze viel bijna van de emmer. “Laat mij vrij! Nu!”, riep ze.
“Ik wil je wat vragen. Daarna laat ik je gaan”, zei Tijn.
Zon aarzelde, dacht even na en zei toen ongeduldig: “Nou, schiet maar op met je vragen.” Zon werd iets rustiger, want als ze hier niet weg zou komen, ging er van alles vreselijk mis.
Tijn vroeg: “Waarom ga je iedere dag over ons heen? Ga je ’s avonds zwemmen, omdat je het te warm hebt? Ga je onder ons huis door?”
“Ik heb het nooit te warm. Ik moet om de aarde draaien om te zorgen dat jullie overdag licht hebben en in de nacht kunnen slapen”, zei Zon. ‘Wat is een huis?”
“Om de aarde draaien?”, vroeg Tijn verbaasd? “Mijn moeder zegt dat de aarde om jou draait.”
“Nou mooi niet”, zei Zon.
“O”, zei Tijn. “En Maan? Die zegt dat jullie vrienden zijn.”
“Ja, maar eigenlijk is ze mijn kleine zusje, maar dat snapt ze nog niet. Daar is ze te klein voor.”
Tijn zei: “Nee, dat is niet waar. Toch?”
Zon zei: “Ja, dat is wel waar en nu moet ik weg, anders begint de dag morgen veel later. Heb je nog meer vragen?”
“Ja, maar dat kan een andere keer wel. Of wacht even, nog één vraagje.”
“Toe dan maar”, zei Zon, die begreep dat ze beter mee kon werken.
Tijn vroeg: “Zijn wij nu ook vrienden?”
“Vrienden?”, bulderde Zon. “Je hebt me gevangen.”
Tijn keek naar Zon, zei “Sorry”, en vroeg nog een keer: “Zijn we nu vrienden?”
Zon dacht even na en zei: “Als je me nu laat gaan en belooft me nooit meer te vangen, dan zijn we vrienden.”
“Voor altijd?”
“Voor altijd.”
“Goed. Ik beloof het”, zei Tijn.
Tijn wilde de Zon een boks geven, maar dat kon natuurlijk niet. Hij voelde voorzichtig met zijn rechterhand aan haar roodoranje huid. Ze was wel warm, maar hij brandde zijn handen niet.
“Ik ga”, zei Zon, die niet langer wilde wachten en voor Tijn iets kon doen, sprong Zon in zee. Ze zwom zo snel ze kon naar de verte, voor ze zich helemaal in de zee liet zakken. Tijn keek nog een tijdje naar de plek waar zijn nieuwe vriendin in zee was verdwenen. Het werd donker en Tijn viel in slaap.

Toen Tijn de volgende ochtend wakker werd, rende hij naar beneden en riep hij tegen zijn moeder, die het ontbijt aan het maken was: “Ik heb Zon gevangen. Ze draait om de aarde en het is een meisje. Ze weet niet wat een huis is en Maan en Zon zijn vrienden en Zon is nu ook mijn vriend, eh, vriendin.”
Tijns moeder glimlachte en zei: ‘Dat is mooi, schat. Maar vond de zon dat wel fijn? Is ze niet boos geworden?  Kijk maar eens naar buiten.” Het regende pijpenstelen en een felle flits werd gevolgd door een knetterende donderslag. Er was geen Zon te zien.
Tijn schudde zijn hoofd, keek naar zijn moeder en zei: “Jij snapt er echt helemaal niks van, mam.”

Meander

Een spontaan verhaaltje over de zesjarige Tijn, die de Zon wilde vangen. Geschreven naar aanleiding van een ontmoeting op een terras, zo’n tien minuten fietsen van het strand, met een bijdehand en gezond eigenwijs, fantasierijk ventje en met zijn moeder, die hij behoorlijk in verlegenheid wist te brengen. Tijn en ik spraken met elkaar over zon en onzon.


“Het jongetje dat de zon wilde vangen”: ©Meander; 22 juli 2019.  


Foto(Nikon 300mm telelens): “De zon”; twintig minuten voor zonsondergang: © Meander; 25 juli 2018.  


Meer informatie over de Zon? Klik HIER.

9 gedachten over “Het jongetje dat de zon wilde vangen

    1. Tja, je praat met een jongetje, Tijn en zijn moeder. Hij zegt de gekste dingen en fantaseert van alles, brengt zijn moeder bijna in verlegenheid. Een creatief boefje. Ze wilden nog naar de zonsondergang, maar daar was het te laat voor en toen ontspon zich een gesprek over de zon en andere onzon. Zij gingen naar huis, of naar het strand en ik schreef op het terras het verhaaltje. Soms heb je een beetje geluk nodig.

  1. Wat een mooi ,leuk fantasierijk verhaal.super geschikt voor kinderen en volwassenen.non verbaal ,verbaal gemaakt l t en geschreven.zon en.maan zetten aan tot inspiratie van vele dingen en zetten gedachten om.in woordem

Geef een reactie