Tranen op het raam

Tranen op het raam

De trein remde af. We reden station Lelystad binnen. Mensen stapten uit en anderen stapten in om naar Zwolle, Assen of Groningen te gaan. Met luid gestommel en al mopperend over een niet meewerkende deur, gehinderd door een viertal grote tassen, kwam een stel de coupé binnen. Het was vooral de vrouw die zich verbaal roerde. Ze zetten zich tegenover mij. Twee tassen werden ongevraagd op de stoel naast mij gezet. De andere tassen werden tussen de benen van beide reizigers geplant. Ik keek glimlachend naar het tafereel, dat alles had van een reis waar beiden geen zin in hadden. Zij was een grote vrouw, wat zorgeloos of beter gezegd onverzorgd gekleed in een blauwe, enigszins verschoten jurk. Het donkerblonde haar leek niet al te stevig opgeknoopt en kon ieder moment los raken. Ze had haar jas op de tas gelegd die tussen haar benen stond. De man was gekleed in een donkergrijs pak, hetgeen de indruk wekte alsof hij op weg was naar een officiële gelegenheid, maar dat was gelet op de kleding van de vrouw niet waarschijnlijk.

De trein vertrok en ik verdiepte mij in mijn boek, althans dat probeerde ik. Mijn aandacht gleed echter steeds naar de man en vooral naar de vrouw tegenover mij. Wat ze precies zei tegen haar man, ik nam aan dat het haar man was, kon ik niet verstaan. Ze sprak in een voor mij onbekend dialect. Dat haar opmerkingen afkeurend en commanderend waren, was aan de toon waarop ze sprak en aan de mimiek van haar gezicht, meer dan af te lezen. De man reageerde bijna niet. Hij zei niets, keek naar buiten en dacht er vermoedelijk het zijne van. Af en toe legde hij zijn hand op haar hand.

We reden station Dronten voorbij. Een troosteloos station, hetgeen versterkt werd door de van de ramen aflopende regen, die het uitzicht grauw ontkleurde.
De man stond op en liep naar rechts door het gangpad. Even later kwam hij terug en liep door naar de andere kant. Op zoek naar een toilet, dacht ik.
De regen geselde de ramen van de trein. Ik keek er naar, waarna mijn blik naar de bank tegenover mij schoof. Ik knikte naar de vrouw.
“Wat zit je naar mij te kijken?”, vroeg ze boos in bijna accentloos Nederlands.
“U zit tegenover mij, mevrouw”, zei ik. ‘Als ik opkijk, zie ik u. Goedemorgen.”
“Je zit te gluren, smeerlap.”
“Dat lijkt me niet redelijk, mevrouw, want u zit direct tegenover mij.”
“Wacht maar tot mijn broer terug komt. Kun je niet ergens anders gaan zitten?” Het was dus niet haar man, constateerde ik. Ondertussen moest ik onwillekeurig, onhoorbaar maar wel zichtbaar lachen om haar verzoek om te verkassen. Ik wilde reageren, maar kreeg geen kans.
“Je zit mij uit te lachen, viespeuk!”, riep ze zo luid dat reizigers in de volle coupé meegenoten. “Ga weg!”, riep ze dwingend, onderwijl maakte ze met haar hand een beweging, alsof ze een vlieg wilde wegjagen.
Ik zei: “Mevrouw, ik zat hier al toen u hier kwam zitten. U bent tegenover mij gaan zitten en u heeft uw tassen ongevraagd op mijn tas gezet. Als u het niet fijn vindt om tegenover mij te zitten, heb ik er geen bezwaar tegen dat u ergens anders gaat zitten.” Ik voelde haar reactie op mijn iets te keurige en vileine antwoord al aan komen en vroeg me af of de vrouw had gedronken, of drugs had gebruikt.
Met schelle stem schreeuwde de vrouw: “Jij hebt toch geen twee stoelen nodig? Je hebt een kaartje voor één stoel, toch?” De redenering over de kaartjes was blijkbaar niet op haar van toepassing. Ik begon me af te vragen of het niet beter was om ergens anders te gaan zitten, vooral omdat de hele coupé zichtbaar meegenoot.
Ik zei zo rustig mogelijk in een poging haar te kalmeren: “Mevrouw, ik heb er geen bezwaar tegen dat uw tassen daar staan. Laten we ophouden met deze zinloze discussie. Ik ga mijn boek lezen en laat u met rust.” Op een of andere manier voelde ik me schuldig, terwijl daar geen enkele aanleiding voor was.

Het was even stil, maar mijn terugtrekkende beweging had niet het gewenste resultaat, temeer daar haar broer terug kwam lopen. Ze verviel weer in haar dialect en sprak overstuur en gehaast tegen haar broer. Ze wees daarbij meermaals naar mij. De broer keek een keer naar mij met een blik waar helemaal niets uit af te lezen viel. Hij sprak met de vrouw en fluisterde iets in haar oor. Ze werd steeds stiller. Het enige dat nog zichtbaar was van haar woede jegens mij, waren haar felle ogen die ze op mij gericht hield.
De man pakte een tasje en een fles water. Uit het tasje pakte hij een doosje. Hij drukte een roze tabletje uit een strip die hij uit het doosje had gehaald, waarna hij het tabletje in de mond van de vrouw stopte. Hij gaf haar de half gevulde fles water die ze zonder te stoppen leeg dronk. Hij nam de fles weer van haar aan, sloot de fles en zette die op het plankje voor het raam. Daarna deed hij zijn arm om haar heen. Ik wendde zoveel mogelijk mijn blik af, maar zag aan de man dat hij ergens op wachtte. Hij keek regelmatig naar mij, maar ik begreep niet wat hij duidelijk wilde maken

Tien minuten later zat de vrouw rustig voor zich uit te kijken. Het leek alsof ze in de verte staarde en mij niet meer zag. De man stond op en wenkte mij. Ik liep achter hem aan naar het halletje.
“Mijn vrouw is helaas ziek”, zei de man. “Excuses voor de overlast.”
Dus toch niet haar broer, dacht ik. Dat er wat aan de hand was, had ik al begrepen. Ik voelde een ondankbare, onhoorbare zucht van verlichting bij mijzelf en schaamde mij voor dat gevoel en voor mijn eerdere veronderstellingen. Ik zei: “Ik begrijp het en excuses zijn niet nodig. Kom laten we weer gaan zitten.”
Toen we weer zaten, keken we elkaar aan. Ik zag zijn verdriet en ik zag zijn liefde. Hij hield haar hand vast.

 

Meander

 

‘Tranen op het raam’: © Meander; 12 januari 2020.  


Bewerking foto internet; © Meander; 12 januari 2020
Beeld uit filmpje ‘Rain on window.’


Voor meer verhalen van Meander, klik HIER.

 

8 gedachten over “Tranen op het raam

  1. Borderline en dat soort dingen???????? Je had beter kunnen schrijven dat ze psychisch ziek was of zo, want dit geeft weer zo’n negatief beeld van Borderline…..

Geef een reactie